liggen. De bekende humanist Aeneas Silvius Piccolo
mini, in 1458 tot paus verheven onder de naam
Pius II, bezocht Brugge omstreeks het midden der
XVe eeuw. Hij kwam er onomwonden voor uit, dat
het een der drie schoonste steden was, die hij ooit
had gezien. Het reisjournaal van Leo Rozmital, de
zwager van de koning van Bohemen, die onze West-
europese gewesten tussen 1465 en 1467 bereisde, ge
waagt opgetogen van het mooie Brugge, alwaar uit
alle hoeken der Christenheid, langs water en over
land, handelaars en koopwaren toestromen. Zelfs nog
heel op het einde van de eeuw, in 1495, hangt de
Neurenbergse geneesheer Monetarius een interessant
beeld op van de handelsdrukte binnen Brugge. Hij
rept desniettemin reeds van een zeker verval, wan
neer hij aanstipt dat twintig jaar te voren de stad nog
een levendiger en weelderiger uitzicht moet hebben
vertoond. Hij meende niettemin te mogen voor
spellen, dat Brugge zich snel zou hervatten en op
nieuw een volledige bloeiperiode tegemoet gaan.
Jammer genoeg heeft hij zich hierin vergist. De echte
glorietijd van de schone Vlaamse stede was voorbij;
het spook van armoede was ongemerkt, stil en lang
zaam, doch zeker binnengeslopen. Bezoekers in later
tijd, als de Duitse kunstschilder Albrecht Dürer,
vinden nog wel gelegenheid om de schoonheid van
de gebouwen te bewonderen, doch van de drukke
handelsbedrijvigheid kunnen zij geen spoor meer
ontwaren. Sedert het einde van de XVe eeuw had
Antwerpen, de metropool in Brabant, de Zwinstad
verdrongen. De XVIe eeuw voltrok voor Brugge als
handelscentrum de onherroepelijke en niet meer
te verhelpen inzinking.
54