essentiële grondstof geworden voor de lakenindustrie
in Vlaanderen en hoefde hier dus geïmporteerd te
worden, wat in ruime mate via Brugge geschiedde.
De kooplieden echter, die sedert de tweede helft
der XHIe en gedurende de XlVe eeuw ontegen
sprekelijk het grootste deel van de handel te Brugge
voor hun rekening namen, waren die der Duitse
hanze, zoals men het verbond der handeldrijvende
steden van Duitsland sedert 1344 noemde. Van
Nowgorod over Riga tot aan Brugge monopoliseer
den zij de gehele handel. Van Brugge en London
maakten zij hun westelijke kantoren, zoals van
Bergen en Nowgorod hun Oostelijke. Uit hun hei
mat voerden de Duitsers naar hun toenmalige
naam in Vlaanderen: de Oosterlingen pelsen, hout,
ijzer, bier, vis en koren op eigen schepen naar de
Brugse wereldmarkt. Zij aanvaardden de terugreis
met vrachten lakens uit Vlaanderen, met wijn en
zout uit Z.W. Frankrijk, met specerijen, zijde en
aluin uit Italië. De Oosterlingen woonden te Brugge
verspreid over de stad bij de burgers, van wie zij
onderdak en stapelplaatsen huurden. Niet vóór 1478
legde de bouwmeester J. van de Poele de grond
vesten van hun „natiehuis" te Brugge, dus op het
ogenblik dat het Brugse handelsleven reeds zijn ver
val tegemoet schreed. Wat thans nog overblijft van
dit Oosterlingenhuis op het Memlincplein biedt nog
enkel een bleke afglans van wat het eertijds was. Op
het einde van de XVIIIe eeuw brak men het boven
gedeelte met de grote toren en hoektorentjes af,
waardoor het gebouw zijn majestatisch Middel
eeuwse uitzicht inboette. (Afbeelding 11)
Behalve door de Oosterlingen werden de straten
van Brugge in deze eeuwen van hoge bloei voor
namelijk door kooplieden uit de handelssteden van
Noord-Italië doorkruist. Zij dreven er niet alleen een
38