haven- en handelsstad dankte Brugge zijn uitgroei
aan zijn goede ligging als aanlegplaats bij de boor
den van het Zwin, een watergeul, die, na de op
droging van het overstroomde Vlaamse kustland zich
als een brede zeeboezem uit de Noordzee het land
inborend, naar Brugge toe vernauwde. De Brugse
handelaars hadden zich weliswaar van vroege datum
a£ te weer te stellen tegen de verdere verzanding;
want reeds op het einde van de Xlle eeuw moesten
een dam, bij het huidige Damme aan de monding
van de reie in het Zwin, en sluizen het water op
bevaarbaar peil houden. Desniettemin zou Brugge
zich, dank zij dit Zwin, als de grote haven- en
handelsmetropool der Nederlanden ontwikkelen.
Het loflied op „koningin Emma" van kort na 1042
spreekt reeds van talrijke kooplieden, die te Brugge
optreden, en van schepen, die in de buurt van de
Brugse burcht komen aanleggen. Sedert het midden
van de Xlle eeuw drong de Zwinstad als haven zich
bepaald op het voorplan, dank zij betrekkingen met
de toenmalige opbloeiende economische wereld van
het Noorden, inzonderheid Engeland. Langs de
Zwinstad voerde dit laatste land zijn wol voor de
toenemende Vlaamse lakenhandel in. Zij diende om
het fijne Vlaamse linnen te weven, dat weldra de
wereldmarkt zou veroveren.
Van vroeg al wist de ondernemende Bruggeling
ook zijn weg te vinden naar streken in West-Duits-
land. Reeds van in de Xle eeuw hadden pioniers
met hun Vlaamse lakens het Rijnland en Westfalen
bereikt en deze handel werd nog drukker in de
Xlle eeuw, toen Brugge het eindpunt werd van de
nieuwe handelsweg, die het Rijnland met de Noord
zee verbond. West-Duitsland maakte in Vlaanderen
vooral zijn Rijnwijn bekend, waarvan het Vlaamse
grafelijke hof een degelijk verbruiker bleek; doch
25