De juiste datum, waarop Brugge zich door de inrichting van een eigen schepenbank rechterlijk en administratief van het omgevende platteland is gaan onderscheiden, bleef onbekend. Uit de gebeurtenis sen, die in 1127—1128 volgden op de moord van de Vlaamse graaf Karei de Goede, blijkt echter duidelijk dat van dan, of reeds van even te voren, de stad zich in 't bezit van een eigen schepenbank mocht verheugen: zulks bewijst dat ze zich tot een vol waardige gemeente had ontwikkeld. De stadsschepenen hielden hun zittingen in de Oudburg, wellicht achter de Halle „bachterhalle" waar men in 1609 nog het „Oud Scepenhuus" kende. Naderhand, misschien na 1280, toen Brugge zich als stad verder had uitgebreid, kwamen zij samen in het „Ghiselhuus" op de burcht. Ook dit gebouw is in zijn oorspronkelijke gedaante ver dwenen. Op de plaats waar het zich verhief, rees sedert 1376 het huidige stadhuis op, een van de meest harmonische gothische raadhuizen, die het oude Vlaanderen in zo groot aantal kent. Een over levering wil kond doen dat de eerste steen ervan werd gelegd door graaf Lodewijk van Male. Het geraakte pas in 1421 voltooid, toen het graafschap Vlaanderen reeds in het grotere Boergondische statencomplex was opgenomen. (Afbeelding 16) In het belfort en de halle vloeiden de juridische, administratieve en vooral economische bedrijvig heid der stede samen. Te Brugge is het belfort aan de halletoren verbonden. Als een indrukwekkende stenenmassa in het midden van de halle geplant, beheerst het als een reus het grote marktplein. Brugge heeft in deze toren zijn zin voor grootheid willen uitspreken. Rond 1240 had de toren louter een verdieping, het onderste in baksteen opgetrokken vierkant gedeelte. De toren was nog een onder- 15

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 13