gische provincies Antwerpen en Brabant. Als suf
fragaanzetels werden haar toegewezen: Brugge,
Gent, Doornik, Namen en Luik, die dus tezamen,
het volledig Belgisch grondgebied omvatten. Onder
dit nieuwe regime werden de volgende aartsbis
schoppen tot de Mechelse zetel beroepen:
1. Joannes de Bessuéjouls de Roquelaure (Frans
man) van 1802 tot 1808.
2. Franciscus Antonius Prins de Méan (uit Saive-
Luik) van 1817 tot 1831.
3. Engelbertus Sterckx (uit Ophem-Brabant) van
1832 tot 1867.
4. Victor Aug. Isidorus Dechamps (uit Melle-Oost-
VI.) van 1867 tot 1883.
5. Petrus Lambertus Goossens (uit Perk-Brabant)
van 1883 tot 1906.
6. Desiderius Josephus Mercier (uit Braine 1'Al-
leud) van 1906 tot 1926.
7. Josephus Ernestus Van Roey (uit Vorselaer)
1926.
De huidige titularissen worden gewoonlijk kort na
hun aanstelling als aartsbisschop door Rome tot
de waardigheid van Kardinaal verheven.
Alhoewel in rechte de aartsbisschoppelijke zetel
steeds te Mechelen was, verbleven evenwel, in feite,
de titularissen ervan, vroeger steeds te Brussel. Het
is Thomas Philippus de Alsatia, die het eerst met de
traditie brak en metterdaad zijn verblijf naar
Mechelen overbracht, wat na hem, door al zijne op
volgers, in voege werd gehouden.
Het hoeft geen verder betoog dat het verkiezen van
Mechelen tot geestelijk centrum van het land, haar
steeds buiten eer en aanzien, ook niet te miskennen
economische voordelen heeft bijgebracht, onder
meer door het oprichten van een bloeiend en zeer
bevolkt Groot en van twee Kleine Seminaries, en
73