„Geschiedenis van Mechelen tot op 't einde der
middeleeuwen", bl. 58: „was de lagere bevolking
veelal aangeleund 't zij binnen, 't zij buiten, tegen
de oude stadsgrachten".
We vinden dan in de Mechelse plattegrond een
natuurlijke dominante: de rivier de Dijle, met haar
thans, eilaas, gedempte zijarmen, de vóór 1912, zó
schilderachtige „vlietjes", alsook twee kunstmatige
dominanten: de kring van haar oude militaire om
walling, thans de stadslanen, en de goed ingesloten
en beveiligde Grote Markt; als architectonische
dominante geldt de metropolitane kerk, de heilige
Rumoldus gewijd, met haar reuzetoren.
In de onmiddellijke nabijheid van deze kerk ver
rijzen de Lakenhalle, het Schepenhuis, de Beyaert of
latere stadhuis. Deze stomme maar heerlijke getuigen
van de oude gemeentelijke trots, staan, wat te
Mechelen op zeer karakteristieke wijze gebeurt, in
kruisvorm geschaard langs de vier zijden van het
marktplein, het centrale punt van het stadsleven.
In de „Historische Schoonheid van Amsterdam", het
eerste deeltje van deze serie, deelt de auteur, archi
tect A. A. Kok, ons mede welk procédé de vroegere
bouwmeesters, landmeters en kaarttekenaars volgden
om hun plattegronden die zó talrijk tot ons zijn ge
komen, op papier te brengen. De belangstellenden
in die werkwijze worden dan ook naar dit deeltje
verwezen.
In ieder geval heeft Mechelen, als oude en belang
rijke handels- en militaire stad, zeer vroeg interesse
betoond voor het opmeten en het uittekenen van
haar plattegrond. Uit haar zeer rijk archief blijkt
dat, door haar Magistraat, daarvoor reeds sommen
29