en vooral op deze van de schilderkunst, een zeer intens en zeer hoogstaand artistiek leven in Zuid- Nederland en meer specifiek te Mechelen, leven dat ongetwijfeld dieper en rijker was dan dat van de Noord-Nederlandse gewesten. Zulks is overigens ge makkelijk te begrijpen. Niettegenstaande Mechelen in het begin van de 16e eeuw, door het verblijf van Margareta van Oosten rijk, feitelijk de hoofdstad was van zó rijke als uit gestrekte gebieden, was er de voertaal evenwel, zó aan het hof als bij de leidende hofkringen, uitslui tend Frans. In de Grote Raad gebeurde alles in het Latijn en Frans. Op het volksleven hadden deze vreemde talen weinig of geen invloed. Trouwens te Mechelen waren er alsdan omzeggens geen intellec tuelen, gesproten uit de eigen volkslagen en het leven van de geest zal er ongetwijfeld weinig bloeiend zijn geweest. Ten andere, het beoefenen van de zuivere wetenschap ligt minder in de aard van de Zuid-Nederlander. Deze gevoelt zich zeer sterk verwant met de natuur. Zijn intellectueel en geestes leven is veel minder ontwikkeld dan zijn gemoeds leven. Hij gevoelt dus veel minder voor het critisch onderzoeken van het hoe en het waarom van de dingen dan voor het onbekommerd en vaak uitbun dig genieten er van. Hij is minnaar van het vrije, zorgeloze leven. Hij heeft veel zin voor beweging, voor muziek en kleur. Hij is eerst en vooral kunste naar, veel minder wetenschapsmens. En in de kunst voelt hij zich dan nog vooral tot de schilderkunst aangetrokken, zij die op gemakkelijk waar te nemen wijze, met kleur alles weet weer te geven en onder de ogen brengt. We stellen dus vast dat de kunstenaars, doorgaans uit de minbegoede klasse gesproten, volks bleven zó van taal als van levenswijze en kunstopvatting. Al- 93

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 101