Gezien de bloeiende handel van de Deventernaren in
stokvis, die zij in grote massa's uit Bergen in Noorwegen
haalden, behoeft een afbeelding van St Olaf en het
Bergevaarders wapen hier niet te verwonderen. Oud
tijds waren in de Grote Kerk zelfs een Olafskapel, een
gebrandschilderd Bergevaardersglas en een Bergevaar-
dersgestoelte.
Op hetzelfde gewelf is een afbeelding van St Geertrui,
de patrones van het St Geertruidengasthuis, waarvan
hierna sprake zal zijn.
Verder vindt men in de kooromgang nog St Michael
met uitgetrokken zwaard, als wachter van het paradijs,
met een weegschaal om de zielen te wegen, en de minder
bekende St Querinus, in een krijgscostuum uit de eerste
helft der zestiende eeuw.
Op de kolommen en de kolonetten van het koor vertoont
zich merkwaardig en fraai, vijftiende eeuws schilder
werk: musicerende engelen; St Dorothea, de patrones
der tuinders; St Victor en een andere gestalte, mogelijk
voorstellende broeder Rembertus Renische, die, volgens
een bewaard gebleven contract uit het jaar 1447, het
koor heeft beschilderd en die daarvoor een som van
ruim 133 rijnse guldens uitbetaald kreeg.
Ook zeventiende eeuws schilderwerk is er in de koor
kerk te bewonderen; in de eerste plaats een klein maar
expressief jongenskopje en verder op het gewelf een
Vanitas beeld en de vorm van een bellenblazende knaap
met het Latijnse onderschrift: Quis evadet? (wie ont
snapt er? n.1. aan de vergankelijkheid) wijzende op de
broosheid van het menselijk leven, waarop ook het vlak
daarbij geschilderde „memento mori" onder enige
doodshoofden doelt.
De bellenblazende knaap werd in 1620 geschilderd. In
de classisvergadering van 30 October van dat jaar werd
27