Hier toch stichtte Lebuinus op het Grote Kerkhof in
768 zijn houten kerkje, dat, meermalen verwoest en
evenzovele malen herbouwd, in 937 door bisschop
Balderik voor het eerst van steen werd opgetrokken en
in 1040 door bisschop Bernoldus vergroot.
Ze vertoonde toen, in de lengte van het Oosten naar het
Westen, een hoog koor, waaronder de krypt, een ooste
lijk transept of dwarspand, dan de oorspronkelijke
basiliek, d.w.z. kerk, bestaande uit een breed, op pijlers
rustend gedeelte (=middenbeuk) met rechts en links
twee smallere zijbeuken, van bisschop Balderik; daar
voor een westelijk dwarspand, een portaal met twee
torens, alles in Romaanse stijl opgetrokken.
Van deze bouw zijn nog enkele, dus meer dan negen
honderd jaar oude gedeelten over; in de eerste plaats
de krypt of onderaardse kapel, van tufsteen gebouwd,
met drie maal twee geschubde en gegroefde zuilen.
Verder vindt men in de krypt nog overblijfselen van het
vroegere altaar, muurnissen en de plaats, door een
houten deksel aangegeven, waar eertijds een tufstenen
put wasde enkele muurschilderingen hier zijn eerst uit
het begin der zestiende eeuw.
In de kerk vindt men uit deze tijd nog vier kruispijlers,
bogen en enige andere romaanse fragmenten.
Na branden in de jaren 1235 en 1334 werd het gebouw
telkens weer hersteld en gewijzigd, maar de grote veran
dering, de gedaanteverwisseling van romaanse basiliek
tot gothische hallenkerk had plaats in de vijftiende en
zestiende eeuw.
De zuidelijke en de noordelijke zijbeuken werden ver
breed; met de omgang om het koor werd in 1486 be
gonnen; de nog bestaande uitbouw, de zogenaamde
magistraatskapel, schuin tegenover het stadhuis, werd
gesticht in 1494.
24