beslaande zaal uitkwamen, beide op zijn Fransch
behandeld, zij het met hier en daar een bescheiden
Nederlandschen inslag.
De uitgestrekte tuinen werden naar den smaak
van den tijd aangelegd. Een lange rechte allee,
beplant met drie rijen boomen en daarnaast mans-
hooge geschoren heggen vormde de middenas die
aan de voorzijde van het huis naar het dorp voerde
en er achter zich tot het oneindige scheen uit te
strekken: de nog steeds bestaande Koelaan. Aan
weerskanten van deze lijn lagen op een zeer gerekt
en smal terrein 5000 bij 400 mprecies symme
trisch gegroepeerd, achter het huis de broderieper-
ken die het hoogtepunt van den toen heerschenden
tuinaanleg plachten te vormen. Dan, verderop,
een hoefijzervormige uitsprong van de slotgracht,
waarlangs aan den buitenkant geschoren ber-
ceaux. Voorts rechtlijnige perken met bloemen
en kleine vormboomen, daarna sterrebosschen en
tenslotte beukenbosch, waarvan de boomen in
rechte rijen naast elkaar waren geplant. Ter zijde
van het kasteel lag links een zoogenaamd „boulin-
grin", een grasveld voor het kolfspel, en rechts een
ronde vijver, omringd door boompjes in potten,
die des winters in de oranjerie tegen het koude
weer werden beschermd, vermoedelijk dus oranje-
boomen. Waterwerken, machinaal in beweging
gebracht als te Versailles, doch minder kostbaar,
tuinhuisjes, of, zooals men toen zeide, kabinetten,
en standbeelden verlevendigden oorspronkelijk
dezen wijden lusthof nog. De beelden stonden er
echter niet lang; zij waren in 1707 reeds grooten-
deels verdwenen. Tegenwoordig vindt men nog
slechts een tweetal steenen stroomgoden aan den
grachtkant links van het huis, terwijl van de beide
aardige tuinpaviljoentjes nog slechts één vrij poover
restant over is.
Hoezeer de tijdgenooten den fraaien aanleg van
74