koningin van Bohemen, later ook doorzijnEngelsche
schoondochter, connecties met het hof te Londen
onderhield. Om hem heen, des zomers in het leger
kamp, des winters in Den Haag, was altijd een tal
rijke schaar van groote heeren, veelal verwanten,
die voor de eerste hovelingen uit het buitenland
niet onder deden. Natuurlijk moesten zij hun
kasteelen hebben om op te wonen en hun inkom
sten-gevende landgoederen om het dure bestaan
van festiviteiten en oorlogen waarin men zijn uit
rusting zelf bekostigde, te betalen. De politieke
situatie in ons land en het toeval der geschiedenis
hebben ertoe geleid, dat deze mannen meestal geen
sloten en landerijen in Holland bezaten, doch in de
andere gewesten van het Gemeenebest, vooral in
zuid-oost Utrecht. Tal van stadhouderlijke favo
rieten zetelden hier en een tijdlang leek het wel of
zuid-oost Utrecht een apanage zou worden van
Nassausche bastaardtakken.
Het eerst werd het oudtBeverweerd (afb. 19) daartoe
bestemd. Het was in de 15de eeuw door vererving
via de geslachten Van Vianen, Van Bouchout en
De Lannoy gekomen aan Maximiliaan van Eg-
mond, graaf van Buren. Deze had het nagelaten
aan zijn dochter Anna, de eerste vrouw van
Willem van Oranje. De volgende bezitter werd
de eenige zoon uit dit huwelijk, Philips Willem en
toen die kinderloos overleed erfde, na eenige moei
lijkheden, zijn halfbroer Maurits het goed. Prins
Maurits had, zooals bekend, geen wettige nakome
lingen, maar wel natuurlijke, die hij niet onbe
middeld wilde achterlaten. Bij zijn testament ver
maakte hij daarom Beverweerd aan zijn zoon
Lodewijk, die zich voortaan, sedert hij op 17
Februari 1621 met de ridderhofstad beleend was,
Van Nassau-Beverweerd noemde. Tot zijn dood in
1665 heeft hij het kasteel bezeten. Veel schijnt hij
er niet vertoefd te hebben want hij was als officier
59