toen nog de grootste mond van de rivier was.
Holwerda vond daar eigenlijk alles. Hij vond de
resten van de haven aan de voormalige rivier,
en de open terreinen daarlangs waar de aange
voerde koopwaren werden opgestapeld; hij vond
den weg die evenwijdig aan het water langs deze
terreinen liep en de sporen van de houten huizen
van kooplieden en handarbeiders aan den anderen
kant van dezen weg. Hij vond tenslotte voor
ons het belangrijkste aan den noordelijken hoek
van de langgerekte smalle marktstad de grond
slagen van den ouden koningshof, het kasteel dat
de plaats moest beschermen tegen vijandelijke
aanvallen en dat den koninklijken Frankischen
gouverneur, soms ook wel den vorst zeiven, tot
woning diende (fig. i).
Binnen een natte gracht lag de vesting op een
ongeveer rechthoekig terrein, i 220 meter lang
en 100 meter breed, beschermd door een ver
dedigingsmuur die gevormd werd door zware naast
elkaar in den grond geheide palen. Teenen vlecht
werk zal de ommuring nog verstevigd hebben. Op
de hoeken waren halfcirkelvormige bastions aan
gebracht. Aan den oost- en den westkant vond
Holwerda openingen in den muur: poorten die
versterkt moeten zijn geweest. In den noordelijken
hoek was met minder zware palen een tweeden
rechthoek afgeschoten, 55 bij 60 meter groot, en
daarnaast een derden. Binnen de kleinste omwal
ling lag het hoofdgebouw van het kasteel, de sala
of domus regalis. Het was een zware vierkante
toren van ruim 18 bij 20 meter en vroeger waar
schijnlijk van vrij aanzienlijke hoogte. De ver
schillende verdiepingen bevatten elk één groot
woonvertrek. Een plat of tentvormig dak zal deze
toren gedekt hebben, terwijl daar rondom vermoe
delijk ruimte was gelaten voor een weergang langs
de vier zijden. Daarop konden in geval van nood
7