trapgevelhuizen in de stad kenmerkten, ontbraken hier, daar buiten het straatverband het gebouw wel breeder moest worden ter wille van de stevig heid. Een brug leidde over de gracht naar een be scheiden voorburcht. Bijzonder fraai was dit geheel waarschijnlijk niet, wel echter karakteristiek als voorbeeld van een onbegrepen, buiten het natuur lijk verband toegepaste, bouwwijze. Een toren was, met de gracht, het eenige dat nog aan de middeleeuwsche ridder-traditie herinnerde. Wayestein komt het eerst in de geschiedenis voor in 1436 als het eigendom van Peter Ruysch, schepen, later raad en ouderman van Utrecht, een burger-regent dus. Zijn erfgenamen hebben het goed, dat door de Staten van het gewest als ridderhofstad werd erkend, tot 1689 bezeten. Toen is het verkocht aan den graaf van Nassau-Zuylen- stein, die de bijbehoorende gronden aan zijn lan derijen toevoegde; het huis interesseerde hem niet. Spoedig raakte het toen in verval. Het 22ste deel van den „Tegenwoordigen Staat der Nederlanden" dat in 1772 verscheen, beschreef het nog als „be staande, behalve in eene boerenwoning, in eenen tooren, met eene spitse, die bykans onder het hoog geboomte verborgen is". Thans is ook dit laatste overblijfsel van het oude huis verdwenen. Veel gelukkiger dan de architect van Wayestein slaagde die van Oud-Amelisweerd (fig. 7) bij het vervullen van de opdracht, waarvoor hij zich ge plaatst zag. Hij bouwde ook een eenvoudig recht huis van het stedelijke type, bedekt door een zadel dak, maar hij veranderde de hooge, steile verhou dingen die het stadsbeeld kenmerkten in lage ge drukte, die goed aansloten bij het vlakke Neder- landsche landschap. En wat het voornaamste was, het front legde hij aan de lange zijde. Daardoor had hij voldoende ruimte voor een behoorlijke verdeeling van deuren en tamelijk groote ramen; 47

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 49