Doorn de opbrengst van het goed afleveren aan
de domproostelijke woning binnen Utrecht. Een
geheele maand kon de heer met al zijn gasten en
bedienden, zijn hofhouding als men wil, ervan
leven. De andere maanden van het jaar werd door
andere landerijen voor mondvoorraad gezorgd.
Mr Muller somt op, wat al zoo per maand noodig
was: 65 mudden tarwemeel, 1800 roggebrooden
en 82 moeder mout (samengesteld in vooruit be
paalde verhouding uit 2/3 gerst en 1/3 haver),
135 kazen, 2 loop zout, 30 kippen en 15 ganzen.
Een schaapherder volgde met 60 jonge schapen
(vorschingen noemde men ze) of, als het seizoen
het meebracht, 30 jonge varkens; verder met 1
varken, 2 vette varkens (specswynen) en 2 biggen,
die als bijzondere délicatesse voor de keuken van
den proost bestemd waren. Bovendien gaf de hof
meier dien dag nog 7% schelling aan zijn heer.
De rogge was door de hoorigen van het goed ge
malen en gebakken. Behalve de weide- en akker
landen die dit alles voortbrachten zullen bij het
Huis te Doorn uitgestrekte heidevelden hebben
behoord. Bosschen daarentegen trof men in dien
tijd vermoedelijk 'reeds weinig meer aan. Was
dit wel het geval geweest, dan zou de hofmeier
zeker ook hout hebben geleverd; nu hij daartoe
niet in staat was, betaalde hij de waarde daarvan
in klinkende munt, zooals wij hierboven zagen.
Welk een kleurrijk beeld krijgen wij zoo van het
leven ten platte lande in de middeleeuwen, van
het bestaan van een ,,kasteel"heer en zijn per
soneel En zooals de domproost het oppertoezicht
over de zorg voor de dagelijksche behoeften van
zich en de zijnen zelf in handen zal hebben ge
houden, zoo deden het ook de bisschoppen en de
kanunniken en de edellieden op hun burchten.
Zij allen waren op hun tijd heereboer. Voor vech
ten en andere echt-ridderlij ke bezigheden, voor
41