op eigen kosten een geheel nieuw huis te Doorn
liet optrekken, dat in 1356 gereed kwam. Het werd
een „heerlyk en pragtig Slot", naar de „Tegen
woordige Staat van Utrecht" ons verzekert,waar
in, volgens oude afbeeldingen, stedelijke elementen
domineerden. De verschillende woonvleugels wa
ren gelegen aan een verder door muren omgeven
binnenplaats. Twee hoeken werden versterkt door
stevige ronde torens. De grootste van beide is het
eenige stuk dat thans nog van het oude slot over is.
Wie de bouwmeester was weten wij niet} maar
mr Muller heeft indertijd de veronderstelling ge
opperd, dat de architecten van de Utrechtsche
kathedraal, met wie de domproost uit hoofde van
zijn functie geregeld in aanraking kwam, ook hier
wel kunnen zijn opgetreden. Onmogelijk is dit
niet; van één van hen, Jacob van der Borch, is
met zekerheid bekend, dat hij, behalve met de
zorg voor de voltooiing van den Utrechtschen Dom
ook met toezicht, onderhoud en uitbreiding der
bisschoppelijke kasteelen in het Sticht belast was
en dat hij de kanunniken desgewenscht met raad
en daad ter zijde moest staan,
lederen zomer trok de proost nu naar buiten.
Een officiaal en een socius namen zijn kerke
lijke plichten in de stad zoo lang voor hem
waar. Doch niet alleen voor een beetje zonneschijn
en frissche lucht diende een kostbare aanleg als
het Huis te Doorn. Ook rendabel moest het zijn.
Uitgestrekte landerijen behoorden erbij en als de
domproost des zomers te Doorn was zal hij daar
waarschijnlijk meer als heereboer dan als priester
zijn opgetreden. De zorg voor het dagelijksch
brood zal zijn volle aandacht hebben gevraagd.
Want was de zomer buiten goed, dan had men des
winters weer voorraad om op te teren. Twee maal
per jaar, zoo is ons overgeleverd, den eersten Oc-
t ober en den eersten April, moest de hofmeier van
40