van de stedelijke aristocratie", zoo merkt hij op,
„gevoelden zich vrijwel de gelijken van den lageren
adel van het platteland. Huwelijken tusschen
beiden kwamen telkens voor: jongere zoons van
den landadel huwden dochters uit de rijke patri
cische geslachten en vestigden zich te Utrecht;
omgekeerd trok nu en dan eene Utrechtsche bur
gerdochter naar het platteland, om als burgvrouw
te troonen op een der kasteeltjes van den omtrek".
Vooraanstaande burgers hebben ook titels en adel
lijke rechten weten te veroveren en zij lieten zich
beleenen met kasteelen, of vaker nog met land
goederen, waarop zij zelf nieuwe burchten bouw
den. Steeds meer kasteelen verrezen ten gevolge
hiervan in den loop der middeleeuwen en het kan
bij dezen gang van zaken geenszins verwondering
wekken dat de burgerlijke, in de stad gebruikelijke
bouwvormen hierdoor naar het platteland werden
overgebracht. Daardoor ontstond een „gemengd
type" van ridderslot, half herinnerend aan den
Frankischen burcht met zijn donjon, zijn natte
gracht, zijn ommuring van hout of steen; half
echter ook aan den stedelijken woonhuisbouw met
ruime kamers, flinke vensters en forsche daken,
begrensd door sierlijke trapgevels. Zoo werden
de oude vecht-burchten uitgebreid en werd een
begin gemaakt met wat wij tegenwoordig comfort
noemen.
De oude adel, die, om haar invloed niet te ver
liezen, ook uit zicii zelf contact met de vooraan-
staan de burgers had gezocht, soms met hen samen
werkend is stads- en landsbestuur, heeft al spoedig
de voordeelen ingezien van de stedelijke architec
tuur. Veel van de oude donjon-burchten werden
dientengevolge op den duur verbouwd en uit
gebreid naar het voorbeeld der nieuwe sloten
van het „gemengde type", zooals wij in het vorige
hoofdstuk reeds zagen. Het was een practische
29