vernemen, dat de acte die bij de beleening werd opgesteld, spreekt van de „toern tot Langbroec" Nog tot in 1689 lezen wij in de acten telkens de uitdrukking „den toorn tot Lunenborgh ende een mergen lants met syn toebehooren". Met dit toe- behooren worden woonvleugels, boerderijen, stal- gebouwen enz. bedoeld. Daarna, te beginnen met een acte van 18 Maart 1692, sprak men van „de riddermatige hoofstede van Lunenborgh met synen toorn, huysinge, singels, graften, enz.". De donjon was dus in de 13de eeuw het belang rijkste deel van Lunenburg en in de 17de eeuw was zij dat nog steeds. Mogelijk was het eigenlijke slot oorspronkelijk zelfs niet grooter. Sedert de dagen dat Dorestad bloeide was de rijkdom van de streek, zooals wij reeds zeiden, sterk achteruit gegaan. Bijgebouwen om een talrijk gevolg, een groote legermacht 'of vele paarden en wagens onder te brengen, zullen de Utrechtsche edellieden der 13de eeuw weinig noodig hebben gehad. Later, toen door veranderingen in de regeering van ons land het leven op het platteland veiliger werd toen men hoogere eischen aan de comfort der wo ningen begon te stellen, is het simpele karakter van Lunenburg gewijzigd. Op den voorburcht verrees toen een eenvoudig, laag doch vrij ruim woonhuis in vroeg 17de-eeuwschen stijl. De be woners, burgemeester Godart Boll van Amers foort, zijn dochter Henrica en zijn schoonzoon Daniël van den Berch, verlieten het sombere kille torengebouw om zich in de nieuwe vertrekken er vóór te vestigen. Het stevige bouwsel uit de middel eeuwen bleef echter gespaard als een veilige wijk plaats wanneer oorlog dreigde. Nog later, in de 19de eeuw, zijn de 17de-eeuwsche woonvleugels op het voorplein, die, naar oude teekeningen te oordeelen, een niet zeer weloverdacht complex vormden, opgeruimd. De gracht werd toen dicht- 18

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 18