Een kostelijk beeld van het leven in die streek in het
midden van de vorige eeuw wordt ons hier gegeven
„Zaturdag avond namelijk had mijn schoonvader
eene uitnoodiging aangenomen bij een heer, die
vroeger in de Oost Resident was, en nu op een
groot buiten woont. Daar zijn wij geweest, en waar
lijk, ik kan de lieve ontvangst niet genoeg roemen.
Hij had zijn rijtuig gezonden om ons af te halen, en
de koetsier had een rood vest aan. Nu was het nog
wel wat guur om de buitenplaats te bezien, die
prachtig moet wezen in den zomer, maar in het
huis zeif verlangde men naar niets meer; want er
was volop van alles wat vermaak geeft; eene billard-
zaal, eene bibliotheekzaal, eene overdekte ijzeren
glasgalerij als broeikast, en de kakatoea zat op
eene kruk van zilver. Ik had nooit zoo iets gezien.
Ilc maakte de opmerking, hoe toch altijd goed ge
drag beloond wordt. Die man had op zijne zaken
gepast, dat bleek; want hij had wel drie ridder
orden. Hij bezat eene heerlijke buitenplaats, had
bovendien een huis in Amsterdam, aan het souper
was alles getruffeld, en ook de bedienden aan tafel
hadden roode vesten aan, even als de koetsier
Er waren daar nog meer menschen uit de Oost,
onder anderen een heer, die zeer rijk was, en die
veel geld verdiende aan thee Toen liet hij
(n.1. deze heer) zijne barouchette voorkomen, en
die zag er zoo keurig uit, en de paarden staken zóó
goed in het vleesch Den volgenden dag bragt
die Resident ons een bezoek terug, en ook die heer,
voor wien de Javanen thee maken. Beiden tegelijk
vraagden zij, met welken trein wij dachten aante-
komen in Amsterdam. Wij wisten niet wat dit be
duidde; maar later werd het ons klaar, want toen
wij maandagmorgen daar aankwamen, waren er
aan den station twee bedienden, een met een rood
vest en een met een geel vest, die tegelijk ons zeiden
met de telegraaf last te hebben bekomen, ons afte-
160