bosschen." In dezelfde stemming wandelde hij langs het riviertje voort, geen oogen hebbend voor de eigen schoonheid van weiden en slooten. Duidelijk blijkt uit al deze aanhalingen dat naar het algemeen gevoelen het accent van de buiten plaatsen in de 19de eeuw op de parken en de bosschen viel, niet op de huizen die te midden daarvan stonden. Nu onderging men pas de werke lijke bekoring van het buitenleven. Geen stads huizen werden voortaan meer op het platteland gebouwd, maar woningen met balkons en open slaande deuren, voorzien van groote spiegelruiten waardoor licht en lucht volop binnen konden stroo men. Zooveel mogelijk leefde men er buitenshuis. Men had belangstelling voor boomen en bloemen, zoozeer zelfs, dat de architectuur er onder leed. Tegen het midden van de eeuw leek het wel of het de menschen niet meer interesseerde of een buiten huis mooi was. Wanneer de kamers maar ruim waren en practisch en de ramen maar groot dan voldeed het aan de gestelde eischen. Deze opvatting had haar bezwaren, want heel wat wangedrochten zijn dientengevolge in de Stichtsche Lustwarande verrezen en het merkwaardigste is, dat de tijd zelf dit euvel al spoedig is gaan inzien, zonder er even wel terstond verbetering in te brengen. Men ver- neme b.v. wat ds Craandijk in 1882 schreef: ,,De huizen zijn juist niet het sterkste punt der buitens in deze streek. Ongetwijfeld zijn zij met hun veranda's en groote spiegelruiten, hoogst aangenaam ter bewooningen, maar zij zijn meeren- deels wat stijf en eentoonig en „portland" of pleisterkalk speelt er een te groote rol. Gebouwen, die door stijl of versiering opmerkelijk zijn, vindt men er niet overvloedig. Dat architecten van be kwaamheid en smaak, met villa's en landhuizen buitenslands of elders in ons vaderland bekend, de plannen hebben ontworpen, blijkt minder dan 154

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 168