bosschen die hij bij Amerongen bezat toegestaan.
Het schijnt echter dat de meeste bosschen die den
zandgrond van Utrecht van nature begroeiden, in
de middeleeuwen en reeds daarvóór grootendeels
verdwenen zijn en vervangen door heidevelden.
Wij herinneren aan een veronderstelling van mr
Muller hieromtrent naar aanleiding van het ont
breken van de verplichting tot houtleverantie door
den hofmeier van Doorn, die wij in ons derde hoofd
stuk aanhaalden. Nog in 1858 kon J. L. Terwen in
zijn werk „Het koningrijk der Nederlanden"
schrijven over de heide die zich tusschen Doorn en
Driebergen en ten noorden van laatstgenoemd
dorp uitstrekte.
Niet direct met het opkomen van het nieuwe
gevoel voor de natuur in de tweede helft van de
18de eeuw hebben de Utrechtsche heeren zich allen
op den heuvelrug gevestigd. Als zuinige Nederlan
ders hebben zij aanvankelijk geprobeerd bij hun
oude, nog bruikbare buitenhuizen op de klei. par
ken volgens den nieuwen smaak aan te leggen.
In de plaats van broderies, heggen en vormboomen
kwamen gazons en pittoreske boomgroepen in hun
natuurlijke vormen. Overal werd op de buitens
met of zonder oordeel bosch aangeplant. Zoo gron
dig geschiedde de moderniseering, dat na enkele
tientallen van jaren geen tuin meer in den ouden,
toch zoo goed in het vlakke land passende Le
Nótre-stijl was overgebleven. Beverweerd kreeg, ge
lijktijdig met de verbouwing van het huis in 1835
en volgende jaren, een fraai aangelegd en uitge
strekt Engelsch park. De oude slotgrachten werden
daartoe gedeeltelijk dichtgeworpen, deels ook ver
graven tot de slingerende vijvers die de nieuwe tijd
vereischte. Het uitzicht uit het kasteel op Werk
hoven werd als een harmonisch onderdeel in den
nieuwen aanleg verwerkt. Een groente- en aard-
appelkweekerij op een gedeelte van dit terrein
141