HOOFDSTUK IX
NAAR DE BOSSCHEN
Niet alleen gevoel voor de schoonheid en de
poëzie van het oude heeft de romantiek gebracht.
Ook de schoonheid van de natuur, zuiver uit
aesthetische overwegingen en niet langer bekeken
met oogen die de nuttigheidsfactor van dezen
machtigen, voor den mensch onontbeerlijken pro
ducent vooropstelden, bracht zij aan het licht.
Voortaan ging het er voor hem die van het buiten
leven wilde genieten niet langer om of een land
schap vruchtbaar was, maar of het schoon genoemd
kon worden in den modernen zin van het woord.
Schoon en tot op zekere hoogte natuurlijk. Want
de stijve geschoren heggen, de rechte paden en de
kunstig gekrulde broderies van de Le Nótre-
tuinen, heel die „onnatuurlijke natuur" was niet
waar, niet schoon naar het oordeel van den roman-
ticus. Alleen wat natuurlijk, los, bevallig en een
beetje mysterieus was vond hij mooi. Als gevolg
van deze smaakverandering ging men voor het
aanleggen van buitenplaatsen nu heel andere ter
reinen zoeken dan voorheen. Niet langer het lage,
vruchtbare doch vlakke, eentonige en vaak drassige
kleiland verkoos men, doch de heuvelachtige zand
gronden, waar niveauverschillen en uitzichten tel
kens afwisseling brachten en waar boomgroepen,
slingerende riviertjes, open plekken en hier en daar
tusschen de bosschen fraai door geboomte omzoom
de weilanden boeiende afwisseling boden. Om
streeks 1750 werd de voorliefde hiervoor algemeen,
het eerst in Engeland. Vandaar dat men in Neder-
139