begrijpelijk dat de afmetingen van een slot beschei den konden zijn als bij Natewisch het geval was. Op de weide voor den toren lagen vroeger de voorburcht waar de stallen waren gebouwd en de behuizing van het personeel. Een poortgebouw beschermde de toegang. Hoe Natewisch er met die woonvleugels en de eenvoudige bijgebouwen in zijn bloeitijd heeft uitgezien toont ons een koper gravure van Hendrik Spilman naar een teekening van Jan de Beijer, in „Het verheerlijkt Nederland, of kabinet van hedendaagsche gezigten" (Amster dam 1745—1774). Natewisch verkeerde tijdens den inval der Fran- schen in 1672 in een vervallen toestand, maar in 1721 heeft de toenmalige eigenaar het laten her stellen en „merkelyk vergroot, zo met fraaie kamers als met een binnenplein", zooals de schrijver van den „Tegenwoordigen Staat der Nederlanden" ons vertelt. „De tuinen", gaat hij voort, „die fraai zyn, zyn, ook in dat jaar, met hooge nieuwge bouwde muuren omringd." Doch hoe aardig het er in de 18de eeuw ook moge hebben uitgezien, oorspronkelijk zal het complex zeker heel wat minder weidsch zijn geweest dan de burcht van Dorestad of de ruime Frankische castella, die Karei de Groote in Westphalen stichtte. De aanleg was ook minder regelmatig en minder welover- dacht. Alles getuigt ervoor dat wij in een kasteeltje als Natewisch niet anders moeten zien dan een bescheiden, provinciaalsche afstammeling van een bouwvorm, die verschillende eeuwen vroeger bij andere maatschappelijke verhoudingen werd toegepast. Maar in wezen was de aanleg, zooals men ziet, nog zuiver Frankisch; nieuwe elementen kwamen er niet in voor. Tegenwoordig, nu de bijgebouwen gesloopt zijn, is het terrein waarop de donjon van Natewisch staat veel te groot geworden. Het vroegere slotplein 16

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 14