en de toekomst, die van de late middeleeuwen.
Ook de Frankische bestuursambtenaren bleven.
Nu het gebied zoo sterk in belang was gedaald en
niet meer doorsneden werd door een grooten ver
keersweg trokken zij zich echter al spoedig weinig
meer aan van hun wettigen koning die ver weg
woonde. Meer en meer gingen zij zich als vrije,
erfelijke machthebbers gedragen. Den grond, dien
zij uit naam van hun heer bestuurden, beschouw
den zij practisch als hun eigendom. De versterkte
woningen of kasteelen, die zij als zijn slotvoogden
betrokken hadden, werden hun particuliere burch
ten waarbinnen zij zich desnoods tegen den in deze
tijden dikwijls weinig krachtigen en machtigen
leenheer konden verschansen. Maar wat ook in
hun positie veranderde, hun grond en hun wo
ningen daarop bleven hetzelfde. Geen plotselinge
veranderingen grepen voortaan in den ontwikke
lingsgang der geschiedenis in; geen breuk vertoont
de historie van Midden-Nederland meer sedert de
vestiging der Franken in dit gebied. Op weinig
plaatsen blijkt dat zoo duidelijk als in zuid-oost
Utrecht.
De oude Frankische kasteelen bleven dus bewoond.
Moest er een nieuw gebouwd worden, dan deed
men dit in de gebruikelijke, door traditie ontstane
vormen. Héél lang bleef die gewoonte gehand
haafd. Als terrein om een kasteel op te bouwen
werd altijd de vruchtbare kleigrond gekozen,
want middenin de landerijen die hun rijkdom
uitmaakten wilden de middeleeuwsche ridders
wonen en niet op de wel prettig drogemaar ook
dorre zandgronden die tegenwoordig zoo in trek
zijn. Men liet zich vroeger uitsluitend door prac-
tische beweegredenen leiden: van hei en berken
kon men niet leven; vee en graan had men noodig.
Aesthetische overwegingen kwamen niet ter sprake
bij de keuze van een woonplaats. Dat is een uiting
13