het toen nog onontbeerlijk geachte lage land een groot stuk van het landgoed innam. Het huis lag op de grens van het zand en de klei. Het meerendeel van deze gronden werd later verkaveld en gedeel telijk bebouwd. Veel landelijke schoonheid is daarbij verloren gegaan. Hoe de buitenplaats er vroeger uitzag vertelt de schrijver van den „Tegenwoordigen Staat van Utrecht" ons. Sparrendaal, zegt hij vol bewonde ring, lag met „uitgestrekte Plantaadjes rondom zig, en in dezelve, ver agter het huis, op den berg, een bron van levend water". Bedoeld is het beekje de Zwoer, dat door den in het Driebergsche bosch gelegen Accaciavijver en de Koekepan werd ge voed. Het bestaat nog steeds, maar de loop is verlegd. Merkwaardig voor den tijd van ontstaan was de naam Sparrendaal. De spar immers was geen in- heemsche boom in Nederland en halverwege de 18de eeuw nog zeldzaam in het Utrechtsche. Alleen op het kostbaar aangelegde Heemstede en bij het slot van Zeist kwamen zij reeds eerder, omstreeks 1700, bij wijze van curiositeit voor, hetgeen wij vernemen uit Lukas Rotgans' „Stichts landtgezang op Heemstede" en uit Droste's „Overblijfsellen van geheugenis". Het feit daP burgemeester Van Berck zijn buitenplaats naar dezen boom noemde, duidt erop dat hij een ruime belangstelling had voor het nieuwe dat zijn tijd bracht. Ook uit het decoratiewerk in Lodewijk XV-stijl van het huis bleek reeds deze neiging. Hetzelfde wat van den spar gezegd werd, geldt ook voor den denneboom, die op enkele uitzonderingen na pas sedert omstreeks 1760 in Nederland werd aangeplant. Uit den naam van de buitenplaats Dennenburg bij Driebergen, een stichting van een anderen Utrechtschen burgemeester, mr Joseph Elias van der Muelen, heer van Maarssenbroek 106

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 116