steenen stalgebouw en aan den anderen de oran
jerie, beide streng van lijn als het huis zelf. Zij
werden opgetrokken nadat door een brand in 1792
een vorig koetshuis met voorpoort was vernield.
Tusschen beide door geniet men voorts een verren
blik door de lange rechte oprijlaan, beplant
met iepenboomen, die Johan Adolph van Harden-
broek moet hebben laten pooten. Eenzelfde laan
strekt zich aan de achterzijde in de as van het huis
uit, heelemaal tot de Langbroeker Wetering. Ook
hieruit spreekt provinciaalsch conservatisme: in
den tijd van Johan Adolph was in de groote wereld
kort na den strengen Lodewijk XlV-stijl, ook de
wijze van tuin- en parkaanleg die Le Nötre toepas
te, het systeem van lange rechte assen, reeds uit
de mode geraakt en vervangen door den meer
schilderachtigen Engelschen parkstijl. Tot de
binnenwegen van zuid-oost Utrecht was deze be
weging in het derde kwart der 18de eeuw echter
nog niet doorgedrongen. Verder omringde de eige
naar in die jaren het huis door, zooals de „Tegen
woordige Staat" ons vertelt, „eene zeer voordeelige
en vermakelijke lansdouwe", met „ruime vyvers
van levende wateren, en zeer uitgestrekte en aan-
genaame plantagien", die nog tegenwoordig, zij
het niet geheel onveranderd, gewaardeerd kunnen
worden. Stijve geschoren beukenheggen sloten
oorspronkelijk aan bij de rechte eikenlanen. Zij
werden echter door den grootvader van den hui-
digen eigenaar gerooid ten behoeve van het uit
zicht.
Evenmin als het aantal verbouwde kasteelen was
het in de 18de eeuw in zuid-oost Utrecht nieuw-
gestichte buitenplaatsen groot. De paar landhuizen
die er door rijke regenten werden opgetrokken,
waren gebouwd volgens de vormen van het uit
Holland stammende breede stadshuis-buiten, waar-
100