vestigden zich daarop in 1746 in de vrije heerlijk
heid Zeist, in dien tijd het eigendom van den
doopsgezinden Amsterdammer Cornelis Schel-
linger, die haar een jaar te voren had gekocht van
den graaf van Nassau-Odyck. Reeds vaker hadden
vluchtelingen om den gelove zich in Zeist geves
tigd wegens de betrekkelijk groote vrijheid die men
genoot in deze heerlijkheid, waar alleen de be
zitter de hooge rechtspraak had. Zoo hebben in
het begin van de 18de eeuw een aantal Fransche
geestelijken langen tijd gewoond op het huis
Rhynwyk van den heer De Hautevalle. Zij waren
leden van de orde der Karthuizers en hadden in
dertijd op wijsgeerig-godsdienstige gronden ge
weigerd de pauselijke bul Unigenitus (van 1713)
aan te nemen. Het gevolg was dat zij, als Janse
nisten, genoodzaakt waren Frankrijk te verlaten
en voortaan noch in Katholieke, noch in streng-
protestantse streken zich meer geheel veilig konden
ophouden. Flet gastvrije Zeist nam hen echter in
1725 op en wij hooren niet dat zij er in de vele
jaren dat zij er verblijf hielden ooit ernstig over
last hebben ondervonden, evenmin als later de
Hernhutters.
Op de twee vierkante stukken grond vóór het slot,
ter weerszijden van de oprijlaan, waar eens rechts
een ronde vijver, omzoomd door hooge geschoren
heggen en struikgewas, links een in geometrische
figuren met boomen beplante siertuin waren ge
weest, konden in 1750 de Hernhutters hun wo
ningen optrekken (afb. 11), aan den zuidkant het
broederhuis, daartegenover dat voor de zusters met
in het midden de kerk. De lange, niet heel hooge
gebouwen, die naderhand nog herhaaldelijk wer
den uitgebreid, waren van een deftig aanzien,
welgeproportionneerd en sober gedecoreerd. Zij
ontstonden in den tijd dat in veel steden van West-
Europa nieuwe ideeën op het gebied van stads-
92