HOOFDSTUK VI
DE VEENKOLONIËN
Drenthe en veen: het zijn twee begrippen, die nauw sa
menhangen.
In de geschiedenis van Drenthe, bij de maatschappelijke
en economische ontwikkeling van het gewest, bij het be
waren van zijn oude cultuur, heeft het veen van ouds een
belangrijke rol gespeeld. Hoe vertrouwd de boeren van
Drenthe met dit veen waren, hoezeer zij de sluipwegen door
en de grillen van het veenmoeras kenden, bewezen ze al op
het eind van de Middeleeuwen, toen zij, gewapend met de
wapens van de boer: dorsvlegels, hooivorken, rieken en
stokken, in de slag bij Ane bij Gramsbergen de zwaar
gewapende en bereden heirscharen van de bisschop van
Utrecht, de landsheer, ten val brachten door hen in deze
onherbergzame venen te lokken, waar ze verzonken of
werden afgemaakt.
Zo heeft Drenthe grotendeels aan het veen te danken, dat
het is, wat het is. Veilig verschanst achter de ondoordring
bare veenmoerassen kon Drenthe zichzelf blijven, be
schermd tegen vreemde invloeden.
Maar ook was Drenthe steeds Nederlands belangrijkste turf-
producent. Van uit het westen en het noorden der provin
cie is in de loop der eeuwen de vervening steeds verder
naar het oosten en zuiden doorgedrongen. Rond Meppel en
in het noorden werd in de Middeleeuwen al veel turf ge
graven. Maar de eigenlijke veenkoloniën dateren toch van
later tijd. In de Gouden Eeuw komt het veengebied rond
Hoogeveen aan snede. Wat later dat bij Smilde en Assen.
In de 19de eeuw zien we dan het zwaartepunt van de turf-
winning in Drenthe zich verplaatsen naar de veenkoloniën
ten oosten van de Hondsrug en thans liggen eigenlijk al
leen in het zuid-oosten der provincie nog enkele ongeëx
ploiteerde veengebieden. Men ziet daar nu met rasse schre
den de tijd naderen, dat de laatste turf gestoken zal zijn en
89