68
Maar een oud recept, dat danig in het vergeetboek was ge
raakt. Laat ik mijn beschouwing over de dorpsbeplanting
eindigen met een oud citaat. Op zijn „Reize door de Ooste
lijke departementen van het koninkrijk Holland", in de
Franse tijd dus, schreef ds H. Potter: „Akelig en huive
ring verwekkend zou inderdaad het gezicht van deze wo
ningen zijn, zoo op het ruime veld nedergeworpen, indien
geen welig geboomte dezelve omringde en overschaduwde,
waardoor zij nu geen onbevallig landelijk voorkomen heb
ben." Zo zag Potter het. En zo is het ook nu nog.
Het Drentse esdorp is veel meer een onderdeel van de na
tuur dan een poging tot bewuste architectonische en stede-
bouwkundige vormgeving. Vandaar het welig karakter van
deze dorpen, waar het gebouw ondergeschikt is aan het
groen, waar alles zich aan de natuurlijke omgeving aan
past, waar de mens nergens een poging deed een tegen
stelling te scheppen tussen zijn cultuur en de daaraan
vijandige natuur.
Het is, bij dit uitgangspunt, niet verwonderlijk, dat de
oogst aan openbare gebouwen van kunsthistorische beteke
nis in deze omgeving slechts zeer bescheiden is. Oude open
bare gebouwen komen er, op de kerken na, eigenlijk hele
maal niet voor. De oude Drenthen gaven de voorkeur aan
de buitenlucht boven de besloten ruimte van het gebouw.
Ze hadden voldoende aan de beslotenheid, die men onder
de boomkruinen ervaart. Moest er politiek worden bedre
ven, moesten er plechtige beslissingen worden genomen,
moest er recht worden gesproken, men kwam in de open
lucht bijeen als het weer dit maar enigszins toeliet. De
Grollerholt, een bos bij het dorp Grollo, de Balloërkuil bij
Rolde, de Bisschopsberg bij Havelte en in elk dorp de
boomrijke brink, het waren van oudsher de geijkte ver
gaderplaatsen. Slechts bij ongunstig weer kwam men bij
een in de kerk, als er wat te vergaderen viel. Later kwam
pas de herberg voor dit doel in zwang.
De enige gebouwtjes, die men met wat goede wil onder
openbare gebouwen zou kunnen verstaan en waarvan en-