r
45
steeds tot een schone ruimte-werking in het dorpsbeeld.
Van verre ziet men in het vlakke land, in Zeeland en Fries
land de dorpen liggen, duidelijk zich aftekenend tegen de
horizon, in het midden de kerk met zijn onafscheidelijke
toren, een typisch accent in de wijde ruimte.
In Drenthe is dit anders. Wie hier op een dorp afkomt,
ziet het pas op het laatste nippertje. Hij verbaast zich er
over, dat, wat hij voor een bosje heeft aangezien, een dorp
blijkt te zijn. Want als het goed is, wanneer in de loop der
jaren ook hier het houtbestand niet tezeer gedund is, ligt
zo'n oud Drents dorp volkomen ingebed in het groen van
zijn beplanting. En het is dit groen, het zijn deze bomen,
Esdorp
die in de Drentse esdorpen het onderling verband tussen
de bebouwing tot stand brengen. Een Drents dorp zonder
bomen is als een geraamte zonder vlees. Het rammelt. En
wie in zo'n kaal dorp ze zijn er helaas de bebouwing
bekijkt, hij ziet meteen hoeveel lelijks en onbenulligs hier
al sinds jaren gebouwd is. Ook in de móóie Drentse dor
pen staat de bebouwing volstrekt niet overal op een hoog,
ja zelfs op een behoorlijk peil. Ook hier staat veel, wat de
toets der kritiek zeker niet kan doorstaan. Maar het lelijke
verzinkt hier in de zee van groen. De bomen hebben het
aan het oog onttrokken. Het is bedekt met de dekmantel
der liefde: hun gebladerte. En men neemt, waar dit het
geval is, gemakkelijk op de koop toe, wat zonder groene
omlijsting eenvoudig onverdraaglijk zijn zou.
Men moet het Drentse esdorp dus zien als een onderdeel
van de natuur, een natuurlijk element van het landschap.
De stichters en de latere bewoners hebben onmiskenbaar,