tussen bebouwingshoogte en straatbreedte is altijd toeval
lig en meestal niet fraai.
Economisch gezien is deze ontwikkeling volkomen te ver
klaren. Een middenstander of een arbeider, die zich in het
dorp kwam vestigen, kocht een hoek van een boerenerf,
dat, nadat het merendeel van de bomen, die er aanvanke
lijk gestaan hadden, was verdwenen, toch rijkelijk groot
was. Dit gebeurde aanvankelijk één keer, toen nog een
keer, daarna herhaaldelijk. Een paar boerderijen verdwe
nen tengevolge van een brand en werden niet herbouwd.
Er kwamen burgerhuisjes en een postkantoor voor in de
plaats en tenslotte was er een soort straat ontstaan.
Dit gebeurde hier en daar in de dorpskernen. Het ge
schiedde ook langs de uitvalswegen. Hier ontstond de be
ruchte lintbebouwing. Hier schoot het dorp als het ware
op weinig passende wijze de natuur in. Aan het besloten
karakter van het dorpsgeheel werd door de lintbebouwing
geweld aangedaan. Met al die linten kon men nauwelijks
zien, waar het dorp ophield en het vrije veld begon. Ook
deed deze lintbebouwing schade aan het dorpsbeeld. Niet
langer kon men zeggen, dat het dorp zich bij de omringen
de natuur aanpaste. Op allerlei plaatsen ontstonden hin
derlijke bouwsels, onooglijke accenten in het landschap,
een lelijke introductie tot het dorp, bouwsels die voor zich
een aandacht opeisten, die ze allerminst verdienden en die
de aandacht afleidden van velerlei, wat die aandacht wél
waard was.
Uit al deze fouten, die bijna overal gemaakt zijn en dus
duidelijk sprekende en afschrikwekkende voorbeelden ach
terlieten, kunnen wij thans lering trekken. Zouden wij dat
niet doen, dan zou dat voor het Drentse dorp een onover
komelijke slag betekenen. Immers zou het, langzaam en
geleidelijk, zijn karakter geheel verliezen en verworden tot
iets volkomen nietszeggends. Er moet dus, bij de tendens
tot uitbreiding, die men hij praktisch alle dorpen aantreft,
worden gestreefd naar het volgen van een vaste lijn. De
uitbreiding moet stelselmatig geschieden volgens vaste, in
hoofdzaak aan de traditie ontleende beginselen, beginselen
120