HOOFDSTUK VII
DE NIEUWSTE NEDERZETTINGEN
De „nieuwe tijd" is geenszins onopgemerkt aan Drenthe
voorbij gegaan. Er is in de laatste anderhalve eeuw in
Drenthe heel wat voorgevallen en veranderd. In de eerste
plaats waren er de markescheidingen. De marke-gronden,
die nog gemeenschappelijk bezit waren van de markegeno.
ten, met name dus de woeste gronden, heide, bos en zand
verstuivingen benevens turf-veentjes, werden onder de ge
gadigden verdeeld. Elk van de markegenoten kreeg zijn
portie, naar gelang hij gerechtigd was in de marke. De ge
meenschappelijke markegronden werden particulier bezit.
Van regeringswege werden deze markescheidingen bevor
derd. Men besefte dat, bleven de gronden gemeenschappe
lijk, de prikkel tot ontginning ontbrak. Immers geen en
kele particulier gaat er toe over mede te werken aan een
ontginning, wanneer hij geen garantie heeft, dat de vruch
ten van zijn arbeid hem ook persoonlijk zullen toevloeien.
Vandaar dat de markewet tot stand kwam, waarvan ver
wacht werd, dat ze de ontginning van de woeste gronden in
gunstige zin zou beïnvloeden. Aanvankelijk kwam hiervan
niet veel terecht. De verwachte lust tot ontginnen bleef,
ook nadat de markescheiding was voltrokken, voorlopig
nog uit.
Dit is gemakkelijk verklaarbaar. Ontginning in het groot
was in de 19de eeuw, gezien de in Drenthe bestaande ver
houdingen, eenvoudig eén technische onmogelijkheid. Voor
ontginning is mest nodig, zelfs grote hoeveelheden, en deze
waren niet beschikbaar. De Drentse bodem levert nu een
maal geen behoorlijke opbrengsten zonder een overvloedi
ge bemesting. In de oude esdorpen was de eeuwen door de
toestand zo, dat zowel het rundvee als de schapen in de
eerste plaats werden gehouden als producenten van de
mest, die nodig was om er de akkers en de graslanden
vruchtbaar mee te maken. Als weide-terrein voor de scha-
104