majolica, het gleybackers- of tinglazuur-aardewerk.
Deze nieuwe techniek zou te Leeuwarden echter
geen vasten voet krijgen. Wel zagen wij een gleybacker
van Delft Simon Toenis van der Pijpe zich omstreeks
1616 te Leeuwarden vestigen. Het is waarschijnlijk, dat
hij hier een jaar of vijf zijn bedrijf heeft uitgeoefend. In
1621 verhuisde hij echter naar Harlingen waar deze
nieuwe techniek reeds in het laatst der 16e eeuw
gevestigd was en verdwijnt dit bedrijf voor goed uit
Leeuwarden.
Overvleugeld door het tinglazuur aardewerk verviel
het loodglazuur product der Leeuwarder pottenbak
kers tot het allereenvoudigste, nauwelijks versierde,
gebruiksaardewerk. Wel wist, naast Delft de majolica-
industrie zich in Friesland te Harlingen en te Makkum
te ontwikkelen, in eerstgenoemde plaats waarschijnlijk
onder Zuid Nederlandschen invloed reeds van het eind
van de 16e eeuw af, te Makkum eerst van de tweede
helft der 17e eeuw af.
De producten van deze fabrieken, vooral blauwe en
mangaankleurige wandtegels (XXVII, 49) gingen
hoofdzakelijk naar Noord-Duitschland, waar ze in de
vsschersdorpjes tot ver in de Oostzee in grooten getale
nog voorkomen. Merkwaardig is dat de fabriek van de
familie Tichelaar te Makkum steeds nog in vol bedrijf
is en nog werkt naar de oude procédés, zooals deze
door den Delftschen pottenbakker Gerrit Paape in 1794
zijn beschreven.
De gunstige factor waardoor deze Friesche industrie
zich naast het alles overheerschende Delft heeft kun
nen staande houden was gelegen in het feit, dat de
groote tegelproductie een afzet vond door ze evenals
ook de Friesche dakpannen en steen, als scheepsballast
te vervoeren. De uitgebreide kofscheepvaart uit den
Frieschen Zuid-Westhoek kon wel voldoende vracht
(speciaal graan, hout en scheepsbenoodigdheden) uit
Skandinavië en uit de Oost-Zee havens verkrijgen, doch
83