groote afsluiting. Waterscheiding en waterlossing tus*
schen Oostergo en Westergo werden van ouds bevor
derd door den in het midden van de Middelzee loo
penden Zwettedijk en Zwettesloot of -vaart.
Leeuwarden en Dokkum zijn daardoor respectieve
lijk in de 13e en in de 18e eeuw van zeehaven land
stadje geworden. De verwijdering van het verlaat in
de Harlingervaart bij Leeuwarden in 1859 hief de
waterstaatkundige scheiding tusschen Westergo en
Oostergo op, terwijl de sluis van Terhome ons nu
nog herinnert aan de vroegere noodzaak van deze
oude waterscheiding. Het Charterboek bevat vele be
wijzen hoe bij het onderhoud en bestuur van dijken en
zijlen een overwegende rol werd gespeeld door de
Friesche kloosters.
Zooeven zagen wij, dat ook wat de verveningen
op groote schaal betreft de kloosterlingen een op den
voorgrond tredende plaats hebben ingenomen. De met
dit doel reeds in 1225 te Bakkeveen aan de Boorne,
nabij het hoogveen gestichte uithof van Mariëngaard
en de met hetzelfde doel te Veenwouden in de laag-
veenstreek door de abten van Klaarkamp gestichte
Schierstins zijn er de bewijzen van. Laatstgemelde
stins schijnt tevens een lusthof voor de abten te zijn
geweest. Ook het Hasker Convent -een kloostertje
van de Orde der Reguliere Kanunniken te Hasker-
dijken in de gemeente Has'kerland zal in deze streek
gevestigd zijn om het veen, dat daar overvloedig is.
De eerste stichting aldaar dateert uit de 13e eeuw.
Dr O. Postma heeft uit het rekenboek van dit klooster
(1500^—1520) in deel XXXIII (1935) van de Vrije
Fries een compleet overzicht van het oeconomische
leven der kloosterlingen gegeven. Dit leven was uiterst
eenvoudig. Eigen veehouderij en veenderij waren
hoofdzakelijke bezigheden.
Tot nog toe hebben wij ons hoofdzakelijk bezig
gehouden met de zand- en de kleistreek. Ten oosten
32