HOOFDSTUK III
DE KLOOSTERBESCHAVING VAN DE ue TOT
DE 16e EEUW
R eeds vóór 400 na Chr., toen de Romeinen genood
zaakt waren van den Fijn terug te trekken werden de
grondslagen gelegd voor het typische statige karakter
van het Friesch-Groningsche kleilandschap. In de
eerste periode van den terpentijd toen de bewoonde
terpen zich nog niet boven het vlakke land behoefden
te verheffen waren geheel Westergo en Oostergo
langs Middelzee en Wadden reeds dichter met woon-
terpen bezet dan er thans dorpen zijn.
Toen het vlakke land door de hooge vloeden niet
meer bewoonbaar was, bleven de Friezen aan hun
grond getrouw, werden de oude woonterpen opge
hoogd en was het typische karakter, dat het land
schap nog steeds heeft, reeds voltooid. Ieder dorp,
ieder gehucht, ieder buurtje, iedere afzonderlijke wo
ning van ouden datum moest op een meerdere meters
hooge terp gebouwd worden om beveiligd te zijn tegen
de steeds hooger stijgende watervloeden. Natuurlijker
wijs waren deze terpen rond van vorm, waardoor de
oudste Friesche terpdorpen hun eigenaardig type ver
kregen. Kransvormig zijn ze gebouwd rondom het
oude Heidensche heiligdom. Dikwijls waren ze door
een rondom den terpvoet loopenden ringweg omsloten.
De kleinste waren nog geen, vele echter verscheidene
hectaren groot. Op sommige plaatsen waren deze terpen
gevestigd op en vormden ze aaneengesloten schoor-
wallen.
Door de opgravingen op het zand onder Fochtelo
aan de Friesch-Drentsche grens en te Ezinge op de
Groninger klei weten wij, dat ook het type van het
Friesche boerenhuis met zijn enorme drieschepige
schuur, die het geheele bedrijf onder zijn beschuttend
26