tig met filigrainwerk versierd, die eens als sluiting
voor een statiemantel zal hebben gediend. Waar deze
in Friesland gevonden sieraden alle nauw verwant
zijn en van elders geen analoge stukken bekend zijn,
kan m.i. worden verondersteld, dat wij hier met in-
heemsche ambachtskunst te maken hebben. Dat de
rijkdom van de Friesche koningen in de vroege Mid
deleeuwen zeer groot is geweest, blijkt niet alleen door
berichten over en opgravingen bij de oude koopsteden
in het Zuiden van Friesland, Dorestat en Tiel, doch
ook door een uitlating in de Middeleeuwsche roman
van „Tristan et Iseut" (Isolde). Als Tristan wil weg
varen uit het land van Cornouailles biedt Mare de
oude koning hem een deel van zijn schatten aan. Tris
tan antwoordt dan„Roi je n'y prendrai ni un denier,
ni une maille. Gomme je pourrai, j'irai servir a grand'
joie le riche roi de Frise". De oudste, verloren gegane
Fransche tekst van dezen ridderroman dateert uit de
ne of 12e eeuw (in allen gevalle vóór 1175). Er was
toen dus nog sprake van een Koning van Friesland.
Diens rijkdom, waarvan een deel door de terpen voor
ons is bewaard, was natuurlijk ook de groote aantrek
kingskracht, waarom de Franken Friesland hebben
overweldigd en de Vikingen er hunne plundertochten
heen richtten.
De Friesche Koning of Graaf van wien de gouden
mantelspang uit de terp van Hoogebeintum afkomstig
is' moet zeker een goudsmid van bijzondere bekwaam
heid in zijn dienst hebben gehad (afb. IV, 9).
In dezen tijd zien wij ook allerlei buitenlandsche
cultuurstroomingen hun invloed hier doen gelden. In
de eerste plaats waren deze afkomstig van de Angel-
Saksische zendelingen, die hier met het Christendom
ook de hoog ontwikkelde ornamentkunst, die in de
lersche kloosters was ontstaan, bekend maakten. Bij
wisselwerking drongen ook van kloosters als Fulda, die
van het eiland Reichenau in de Bodensee en natuurlijk
24