met witte slip- of ringeloorversiering, door de oplettend
heid van den vroegeren amanuensis van het Friesch
Museum D. Draaisma verkregen uit de terp van Ooster
end. Ook deze bekers, die veelal van opschriften zijn
voorzien, werden in de Rijnstreek in Romeinsche leger
plaatsen aangetroffen. Een van de Oosterender bekers
met ingeknepen wand draagt het opschrift „Vitula",
d.w.z. de Godin van de zege. Blijkbaar waren deze
drinkbekers bestemd voor Romeinsche soldaten, die
daarmee een 'heildronk op een behaalde of te behalen
zege wilden uitbrengen.
In de tweede periode van den terpentijd wordt een
soort import-aardewerk aangetroffen, gewoonlijk be
titeld als „Merovingisch-Frankisch". De oudste vor
men laten duidelijk Romeinsche invloeden zien (afb.
III, 7, boven), de latere eigenaardig geknikte model
len en radstempelversiering (afb. III, 7, beneden).
Deze laatste waren met verbrande skeletdeelen gevuld.
Ze komen sporadisch voor en zullen van Franken af
komstig zijn, die hier gestorven en begraven zijn. Tech
nisch getuigt het van grooten vooruitgang onder Ro-
meinschen invloed, alsgoed doorbakken scherf, ge
bruik van de draaischijf en met radstempeltjes aange
brachte versiering.
In de laatste periode van den terpentijd zien wij
onder het inheemsche vaatwerk de voor de Middel
eeuwen zoo typische kogelpotten verschijnen, terwijl
onder de import-ceramiek voorkomen de groote voor-
raadsamphoren met reliefbanden uit den Karolingi-
schen tijd (afb. III, 5 onder) en het z.g.n. Pingsdor-
fer aardewerk, het met roode verf versierde hard ge
bakken goed, de typische voorlooper van het Rijnsche
steengoed, dat gedurende vele eeuwen het import
aardewerk bij uitstek in Nederland is gebleven (afb.
III, 5 boven).
Ook de ontwikkeling der andere kunstnijverheid
hield gelijken tred met die der ceramiek. Al wat de
21