Oostergo alleen in Hoogebeintum en Gomjum, in
Groningen alleen te Ezinge) komt een soort potten
voor, versierd met geometrisch ornament van dam
bord en driehoekspatroon, soms met fijngestooten wit
schelpgruispoeder ingevuld. Dit aardewerk is meestal
in- en uitwendig zwart van kleur en fraai gepolijst. Het
staat aesthetisch reeds op een aanmerkelijk hoogeren
trap (afb. III, 6). In een terp te Deinum trof ik dit aar
dewerk aan in een dunne woon- en brandlaag, waar
door de indruk gevestigd werd, dat men hier althans
met tijdelijke, mogelijk vreemde bewoners te maken
had. R. H. Carsten meent dit aardewerk aan uit het
Oosten indringende Chauken te mogen toeschrijven.
Van andere uit het Oosten komende stammen, die
der Angelen en Saksen, afkomstig is een ander soort
zwart gebrand aardewerk met typische ronde en ge
bogen, uitgedrukte en ingegrifte versiering. Zoowel in
Hannover als in Engeland treffen wij hiermee nauw
verwant aardewerk aan, zoodat het zeer waarschijnlijk
is, dat het afkomstig is van stammen, die op hun reis
van het Oosten naar Engeland tijdelijk of blijvend
op de Friesche en Groninger kleiterpen zijn blijven
wonen. In de brandurnen van deze stammen komen
de resten van verkoole beenderen voor.
Al de vooromschreven ceramiek is blijkbaar op de
terpen gemaakt. Import van buiten de grenzen van
Friesland gemaakt aardewerk vindt men hier niet bij.
Naast deze ceramiek van inheemsche, eventueel bin
nen- of doortrekkende Germaansche stammen, treffen
wij in de terpen in de eerste periode het Romeinsche
gebruiks- en exportaardewerk aan. De import hiervan
is gedurende de vier eerste eeuwen van onze jaartelling
blijkbaar een geregeld voortdurende stroom geweest.
Van buitengewoon belang zijn in de terp te Winsum
in Westergo gevonden scherven van groote amphoren,
de puntig uitloopende wijnkruiken, die ook in de Ro
meinsche legerplaatsen uit het begin van onze jaartel-