tuurvoorwerpen hebben opgeleverd, kan hieruit een
duidelijk beeld van de Friesche cultuur-geschiedenis
gedurende deze twaalf eeuwen, waarvan de eersten
vóór onze jaartelling, worden opgebouwd.
Uit de eerste terpenperiode is interessant brons-
werk bewaard (spiralen, kettingen, haken, sierringen,
broches, z.g.n. „La Tène fibulae") dat deels verwant
is met het werk uit de vroege bronstijd-periode. Ook
de steenen wapenen en werktuigen komen nog spo
radisch in de terpen voor. Misschien zijn deze voor
werpen door de verhuizende zandgrondbewoners
meegenomen en dus herinneringen aan een verdwenen
cultuur.
Het inheemsche aardewerk door de terpbewoners
achtergelaten is van archaeologisch standpunt bezien
en als oer-volkskunst van het allergrootste belang, om
dat hieruit stamverwantschap en herkomst van den
Frieschen stam kan worden afgeleid. Aesthetisch is het
van minder belang, omdat het nog op relatief lagen
trap staat. Potten met hooge kragen zijn verwant aan
oudere vóór-Romeinsche bronstijd-modellen, terwijl
grove potten met typische gekartelde randen zonder
oor of tuit, van buiten aan de onderzijde meest ruw-
wandig, als echte kookpotten, tot het oudste aarde
werk der Friezen gerekend worden.
Onder Romeinschen invloed zien wij dit aardewerk
andere modellen verkrijgen, die nog onversierd zijn,
doch waarbij ook een bijzondere technische verbete
ring optreedt, doordat het aardewerk dan een fraai
gepolijste gladde oppervlakte verkrijgt. Ook de vor
men van dit zwarte z.g.n. gesmoorde aardewerk wor
den fraai geproportionneerd en krijgen een elegant
uiterlijk. Slanke bekers op hoogen voet zijn een typi
sche verschijning, evenals hooge potten met elegante
ooren. Invloed van het „terra nigra" der Romeinen
hierop is onmiskenbaar.
In de oudste terpen voornamelijk in Westergo (in
18