HOOFDSTUK II DE BEWONERS VAN DE TERPEN OP DE FRIESCHE KLEI VAN DE se EEUW VOOR TOT DE ue EEUW NA CHRISTUS Z eer zeker zullen de bewoners van de hoogere zandgronden de kleistreek, die zich langs de zeekust van Stavoren tot voorbij Dokkum had gevormd en het lage midden van Friesland, de veenstreek waar de poelen en plassen gevonden worden, reeds gedurende verscheidene eeuwen vóór Christus als jacht- en visch- terrein, misschien ook als zomerweide voor het vee, gebruikt hebben. Men neemt aan, dat omstreeks 300 a 200 jaar vóór Christus deze kleigronden voldoende hoog door de zee waren opgespoeld om voor bewoning geschikt te zijn en dat van dien tijd af deze streken „de Friezen" als vaste en blijvende bewoners hebben verkregen. Gedeel telijk zullen het bewoners van de zeker niet dicht be volkte, arme zandstreken geweest zijn, die Westergo en de langs de zee gelegen kleistreken van Oostergo bevolkten, doch ook andere volksstammen, mogelijk uit het Noorden en deels van overzee, moeten zich in de eerste eeuwen van onze jaartelling hier gevestigd hebben, want reeds in den Romeinschen tijd waren deze vruchtbare kleistreken dichter nog met terpen bezaaid dan er tegenwoordig dorpjes voorkomen. Naast de vruchtbaarheid van den bodem moet de ligging van deze streken langs de open zeekusten een aantrekkelijkheid voor de vestiging geweest zijn. Ge durende de eerste eeuwen van onze jaartelling waren de bewoneirs van Friesland een zeevarend volk bij uit stek. Visscherij, handel en zeeroof waren hoofdbe drijven. Hiernaast werd veehouderij, paardenfokkerij en schapenteelt uitgeoefend. De veehouderij bleek o.m. uit het verplicht leveren van ossenhuiden aan de Ro meinen, de paardenfokkerij uit het feit, dat de Friezen 15

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 18