den ouden heerweg in Friesland gekomen, want het
eenige hunnebed, dat wij op Frieschen bodem hebben
gekend, lag in Gaasterland bij Rijs, dat vanuit het
Kuinre-dal zeker gemakkelijk te bereiken was. Het
steengraf bij Rijs behoorde tot den lateren tijd dezer
cultuur.
Ook hunne herkomst is, evenals die van hunne voor
gangers, niet bekend, al wijzen verwante steengraven
in omliggende landen op mogelijke komst uit Oost-
Zeestreken en op verwantschap en onderlinge handels
relaties met stammen in Noord-West Duitschland en
den Ghersonnesus Cimbrica, het Deensche schier
eiland.
De hunnebedbouwers waren zeker geen nomaden
meer, zij beoefenden den landbouw blijkens een van
hen afkomstige ploegschaar en maakten reeds versierd
aardewerk, terwijl zij aan hunne bijlen en andere werk
tuigen door slijpen fraaie vormen wisten te geven.
De belangrijkste monumenten, die zij hebben nage
laten waren hunne grafkamers of tempels, de z.g.n.
hunnebedden, die in het algemeen den volgenden
vorm hadden: Een langwerpig rechthoekig terrein
werd door groote opstaande zwerfsteenen omringd, die
met enorme platte keien afgedekt een soort grafkamer
vormden. De ruimten tusschen draagsteenen en dak
werden aangevuld met kleinere steenen en heiplaggen,
Waarna het geheel door een zandheuvel werd overdekt.
Deze heuvels werden langs den buitenrand door een
krans of afdekking van steenen voor verstuiven be
veiligd.
De toegang tot de grafkamer, die van een van de
lange zijden uit scheef naar beneden liep, was evenals
de vloer met veldkeiën geplaveid. De graven dienden
waarschijnlijk voor een dorps- of stamgemeenschap en
wijzen op ontwikkelde ceremoniën bij het begraven,
verband houdende met godsdienstige opvattingen.
De bouw dezer monumenten, die wel vergeleken
II