niet alleen in den Zuid-Oosthoek, doch ook veel Noor delijker in Smallingerland, Tietjerksteradeel, Dantu- madeel tot in de zgn. Dokkumer Wouden toe, ge vonden. Buitengewoon subtiel zijn deze bij ontelbare hoeveel heden gevonden werktuigjes als mesjes, schrabbertjes, boortjes, zaagjes, enz. bewerkt. Met fijne retouches zijn de miniatuursteentjes aan een of meer kanten fraai en zeer regelmatig bekapt. Door hunne kleinheid ma ken deze instrumentjes den indruk van poppegoed. Het is dan ook niet te denken, dat voor en na dit me- solithicum alleen de grootere bijlen en hamers en tus- schen 7000 en 5500 vóór Christus alleen deze kleine instrumentjes zouden zijn gebruikt. De heer H. J. Popping te Oosterwolde, die midden in de streek van deze ontdekkingen wonend, de oudste practische kennis van deze Friesche artefacten heeft verzameld, wees er dan ook reeds op hoe deze ook buiten de eigenlijke daarvoor aangewezen periodes werden gebruikt. Als voorbeeld haalt hij aan hoe zelfs in den slag van Has- tings (1066) nog steenen pijlpunten werden gebruikt, die men toen zeker reeds lang uitgestorven zou wanen. De periode-verdeelingen der archaeologie zullen steeds noodig blijvenwij zullen echter niet uit het oog mogen verliezen, dat de voor verschillende landen en bescha vingen afwijkende dateeringen hiervan op hypothesen gegrond zijn, die alleen zoolang hun waarde behouden totdat een nieuwe bladzijde van het boek der aarde kan worden opengeslagen. Een scherpe omlijning en abso luut juiste tijdsbepaling der verschillende periodes zal dan ook wel altijd tot de vrome wenschen blijven be- hooren. Een hoogeren trap van ontwikkeling hadden de hun- nebedbouwers, die gerekend worden omstreeks 2500 a 2000 vóór Chr. naar Friesland te zijn gekomen, reeds bereikt. Waarschijnlijk is ook deze volksstam, die zich over de hoogten van den Hondsrug had verspreid, langs 10

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 13