HOOFDSTUK I
DE BEWONERS VAN ONZE ZANDGRONDEN IN
DEN VOORHISTORISCHEN TIJD
Ook de zandgronden in het Zuid-Oosten van Fries
land, het diluvium, speciaal het Kuinre-dal, hebben
vondsten opgeleverd, die behooren tot het met den
ijstijd samenvallende palaeolithicum, den ouderen steen
tijd, vele duizenden jaren vóór onze jaartelling. Hier
was blijkbaar de invalspoort in het door natuurlijke
grenzen, de moeilijk begaanbare hoogvenen, afgeslo
ten Friesland. Hier bereikte de eeuwenoude Drentsche
heerweg door het mandeveld bij Bakkeveen de Friesche
grens en hadden de uit het Oosten komende zwerven
de stammen gelegenheid langs de dalen van de toen
nog breede en waterrijke rivieren, de Kuinder en de
Boom, de kleistreken van Friesland te bereiken. Men
neemt wel aan, dat dit geschiedde meer dan 7000
jaren vóór het begin van onze jaartelling.
Wat deze eerste nomadenstammen hier aan cultuur
voorwerpen in den bodem hebben achtergelaten ge
tuigt zeker nog niet van veel ontwikkeling. Hunne
wapens en werktuigen van dikke klompen vuursteen
waren nog slechts ruw behouwen en de stukken ren
diergewei, die zij als gereedschappen gebruikten,
waren nauwelijks eenigszins bewèrkt.
Dat de stam, die zich hier vestigde, op een nog re
latief lagen trap van ontwikkeling stond blijkt, als wij
hun eenvoudige producten vergelijken met de fraai be
werkte en versierde, ook van rendiergeweien gemaak
te, werktuigen der grotbewoners uit Dordogne en
andere Zuidelijker gelegen streken (afb. I).
De tot het mesolithicum, den midden-steentijd, ge
rekende ontelbare kleine werktuigjes, gissenderwijs tus-
schen omstreeks 7000 en 5500 vóór Christus gedateerd,
hebben reeds een veel grootere verbreiding. Ze zijn
9
I