zen te beteekenen hadden, wat zij in feite nog be-
teekenen voor het stadsbeeld, wordt bij een speur
tocht door de oude stad onmiddellijk duidelijk.
Hun aanwezigheid belicht trouwens niet alleen
den traditioneelen godsdienstzin van den Antwer
penaar, is niet alleen een merkwaardig dokument
voor de studie van de liefdadigheid en van het
Armwezen in vroeger tijden, zij verrijkt tevens de
stad, verhoogt de waarde van de sfeer.
De kapellen stonden meestendeels aan het straat
front. Zij namen dus een onmiddellijk merkbare
plaats in het stratenbeeld in. Maar hun godshuizen
zelf waren onzichtbaar van de straat af. Zij waren,
en zijn nog, ofschoon minder in aantal, een stuk
verholen Antwerpen, een stuk dat men opspeuren
en ontdekken moet. Het zijn als oasissen in het
jachtende stadsleven, plaatsen van rust en vrede,
van meditatie en overpeinzing.
Sommige, zooals het godshuis Van Nispen aan de
Riddersstraat, zal men bereiken door een spleet
in den straatwand; andere, en in dit geval verkee-
ren de meeste, bloeien open ten einde van een over
welfden inkomgang. Kleine huisjes zonder verdie
ping scharen zich in vierkant rond een grasplein,
er is ruimte, er is lucht, er is rust, en soms, zooals
bij de mooie godshuizen van de Roodestraat, tooien
bloemen en klimrozen de witgekalkte muurtjes.
Het godsdienstig leven in hun kapelletjes echter is
uitgestorven. De bestedelingen komen er niet meer
bidden zooals destijds, er speelt geen organist meer
op het orgel (dat trouwens verdwenen is), en op
feest- of heiligdagen wordt er niet meer feest ge
vierd noch wappert de vlag aan den gevel, en geen
enkele processie houdt nog aan het gebouwtje stil,
58