TER INLEIDING. Vreemdelingen noemen Antwerpen graag een fleu rige en gezellige stad. Er is de stationswijk met de drukte van haar hotels, haar cinema's en haar dan cings, de luchtige wijk waar geflaneerd wordt en plezier gemaakt, en waar elke dag wel Zondag lijkt. Waar 's avonds de lichtreclamen aan het gloeien gaan en de gevels in een vurig glanzen van rood, blauw en groen en zilver zetten, zoo fel en met zulke kermisachtige alluren dat de rasechte Antwerpenaar zélf er eenigszins door overbluft wordt en zich bijwijlen gaat afvragen: loop ik hier nog wel in mijn eigen stad? Er is ook de Meir met haar bankgebouwen en wa renhuizen, met haar Beurs en koffiehuizen, de Meir, afgesloten door den „Boerentoren", triomf van Americanisme en internationaal modernisme. Dit alles doet erg druk aan en zelfs ietwat groot- steedsch, vooral bij dag, wanneer de breede straat davert van de voortschokkende trams en de slier ten rusteloos voorthollende auto's. Feitelijk wordt hier een spektakel geboden dat wij zouden kunnen betitelen als de nieuwe, verjongde geest van Antwerpen. Een geest, eerder internatio naal, hetgeen beteekent: zonder eigen persoon lijkheid. Is dit het, wat den vreemdeling in Antwerpen be koort? Wij, Antwerpenaren, zien er vooral het verloop van den tijd in. En wij ondergaan het zonder al te veel enthousiasme. Wij weten dat wij niet meer in de middeleeuwen leven, zelfs niet meer in de 7

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 10