Na den Napoleontischen tijd had men gehoopt,
dat een veel voorspoediger periode voor de haring-
visscherij en reederij zou aanbreken. Echter wer
den de verwachtingen den bodem ingeslagen, want
dezelfde wetgeving op dit gebied bleef bestaan
en dezelfde beschermende maatregelen werden
aangehouden, zoodat het bedrijf zich niet kon
ontwikkelen. Ondanks de geluiden, die uit reeders-
kringen werden gehoord, bleef de regeering daar
voor doof en, wat erger was, steeds knellender
bepalingen werden gemaakt, zoodat ten slotte die
reglementeering niets meer te wenschen over liet,
zooals Beaujon ons vertelt. Hij schrijft, dat niets
meer aan den ondernemingsgeest en het initiatief
der visschers werd overgelaten; haarfijn was hun
voorgeschreven, hoe te visschen en hoe hun visch
te behandelen; concurrentie van vreemden op
onze markt was volstrekt uitgesloten en het con-
curreeren op de buitenlandsche markt werd den
visschers, door het keurslijf van wettelijke bepa
lingen en verordeningen, waarin zij waren geslo
ten, geheel onmogelijk gemaakt.
Het zou lang duren, eer men in regeeringskringen
inzag, dat een andere richting ingeslagen moest
worden en het was eerst in de vijftiger jaren van de
vorige eeuw, dat trapsgewijs verschillende wette
lijke bepalingen betreffende premies en mono
polies ingetrokken werden, zoodat er ruimere pers
pectieven in zicht kwamen. Een vooraanstaande
figuur in deze periode was de reeder en koopman
Ary Hoogendijk Jzn (18001878), lid der Pro
vinciale Staten van Zuid-Holland en van het Col
lege voor de Zeevisscherijen en Consul van
Portugal, een stuwkracht voor de ontwikkeling
van het haringbedrijf.
Vooral ging dit vooruit, toen nieuwe typen van
schepen in de vaart werden gebracht. In 1866 liep
82