de branders, werd de moutwijnjenever door de
spitirus van de binnenlandsche markt verdrongen.
Wel is waar hebben zich nieuwe industrieën te
Schiedam gevestigd in de verlaten branderijen,
doch de meesten staan helaas leeg en zijn de
stille getuigen van het eens zoo bloeiend bedrijf.
In zijn roman „De brandende stad" geeft Daan
van der Zee een goed beeld van Schiedam en het
brandersleven in de 19e eeuw.
Werd in vroeger tijd het gebruik van jenever als
iets minderwaardigs beschouwd, het product wist
zich in den loop der tijden meer en meer naam te
maken, zoodat het niet een volksdrank bleef, doch
in alle kringen gebruikt werd; het werd een
product van wereldvermaardheid.
De poëet Robert Hennebo (ca 16851737), „hos
pes in 't Gulde Vlies tot Amsteldam, befaamd door
't prepareeren van roosbief, taelingen en cotelet-
ten", die „De lof der Jenever" bezong en dit
gedicht opdroeg aan „de burgeren en inwoonderen
der Steden Keulen, Rhijnberk, Schiedam, Weesp
en Amsterdam, mitsgaders aan alle mout- en
jeneverstookers, koopers, verkoopers in 't groot en
klein", kreeg voor dit gedicht een waardig pendant
in het door Ernst Frank geschreven gedicht, dat
verscheen in het Schiedamsche Jaarboekje van
1859, waarmede ik dit hoofdstuk eindig, luidend:
Des werkmans hulde aan Schiedam.
Geen beter stad in 't Vaderland
Dat wie 't me ook kwalijk nam
Hield ik steeds vol met hand en tand,
Dan 't nijverig Schiedam!
Daar heerscht een stage werkzaamheid,
Waar men in 't rond ook blikt,
En wordt de laafdrank 't best bereid
Die ons zoo vaak verkwikt.
62