zijn". Een concept-gildebrief kwam tot stand, de branders kregen er kennis van en 8 Maart 1690 werd het concept door de Heeren van de Weth onveranderd goedgekeurd. Een dertigtal jaren later, in 1718, werd aan de Dam een moutwijnbeurs gesticht. De Schiedam- sche branders moesten nu op beursuren uitsluitend door bemiddeling van Schiedamsche makelaars daar hun moutwijn verkoopen. De uitbreiding van de brandersbedrijven bezorgde het Schiedamsche stadsbestuur intusschen een zorg, waartegen het in 1711 radicale maatregelen nam, nl. tegen de als nevenbedrijf uitgeoefende varkensmesterij. Reeds eerder waren voorschriften verschenen; op 5 Augustus 1689 b.v. werden aan Pieter van Teylingen aanwijzingen gegeven be treffende de inrichting van de varkenshokken, die zich bij zijn branderij bevonden en kort te voren, 13 Juni, werd den branders verboden de niet verorberde afval, de dikke of dunne spoeling, in de „Haven, Schie of elders" te laten loopen. In 1711 werden echter krassere maatregelen genomen, toen bepaald werd, dat niemand „binnen den geheelen ring deser stede tot de uitterste hooft- brugge incluys" varkens mesten of houden mocht en dat vóór 1 Mei alle varkens uit „kotten, schuyren of plaetsen" verdwenen moesten zijn op straf van verbeurte en een boete van ƒ6.per varken. Intusschen ging de haringvisscherij van Schiedam achteruit, waardoor pakhuizen te koop kwamen, die dienstig waren voor het brandersbedrijf, daar zij gewoonlijk aan vaarwater waren gelegen, zoo dat tal van branderijen opgericht werden. Deze bloeiperiode werd gevolgd door een van inzinking een dergelijke wisseling van perioden kwam steeds voor doordat op 20 September 59

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 63