dat de Schiedamsche vroedschap op 19 Juli 1677 haar gedeputeerde ter dagvaart opdroeg zich in de Statenvergadering te verzetten tegen de hooge belasting, die op het gemaal van mout werd ge heven. In 1680 verhoogden de Staten van Holland ver schillende belastingen om 's lands inkomsten te versterken, waarbij die op het gemaal met vijftig procent werd verhoogdDe „gemeene brandewijn branders" brachten in een request hunne be zwaren naar voren, en betoogden, dat hun bedrijf „ten uyttersten wierde ghedruckt" zoowel door de verdubbeling van den impost op de turf en kolen, als door „het overvloedigh inkomen (invoer) der Fransche brandewijnen", die tegen zeer lagen prijs werden verkocht. Zij lieten den nadruk vallen op het feit, dat „geen neeringhe soodanigh belast (was) met des gemeene landts imposities als der suppliants gestoockte brandewijnen" en wanneer nog hoogere belasting en zouden geheven worden, zou dit niet alleen schade voor het land ten gevolge hebben, doch ook voor den graanhandel en voor de aan de bedrijven verbonden werklieden. De Staten zagen de bezwaren van de branders in, waarvan het gevolg was, dat mout en gerst vrij gesteld werden van de belasting en voorts dat branders en brouwers voor iedere last rogge slechts ƒ.3.9.4 te betalen zouden hebben. In de jaren 16881698 gaat het branders bedrijf snel vooruit. Het College van de Weth had voort durend besognes met de branders, die geregeld verzoeken deden tot plaatsing van ketels, spoeling- bakken, enz. In deze jaren werd het brandewijnbranders of stookers-gilde opgericht. Op 31 December 1689 werd het noodig geoordeeld een gilde voor hen op te richten, daar er ter stede „nu veele branderijen 58

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 62