ieder spoedde zich havenwaarts, naar het Jagerij- pakhuis aan de Westhavenkade, waar het schip straks zou meeren. Het Jagerij-pakhuis was het pand, thans bekend onder Westhavenkade 71, in welks gevel een zand- steenen gevelsteen is aangebracht bij de verbou wing, voorstellende de vroegere toestand met een gedeelte van genoemde kade, met het inschrift: 1673 De Jagerij 1912. Had de torenkijker gezien welk schip er zou bin- nenloopen, dan haastte hij zich naar beneden en liep dan vlug naar het reederij-kantoor, waartoe het schip behoorde, om zijn boodschap af te geven; vervolgens ging hij naar de woningen van de leden der bemanning om hunne verwanten van de op handen zijnde aankomst van het schip te ver wittigen. Overal kreeg hij een fooi, men was gul bij het vernemen van een dergelijke tijding en aan deze boodschappen dankte hij den naam van „bonbroodwinner", d.w.z., dat iemand zijn kost verdient, dus zijn brood wint, met het over brengen van boodschappen (bons), welk woord in het Vlaardingsche dialect tot „bommereswinder" werd verbasterd. De aankomst van de eerste jager was een gewich tige gebeurtenis voor de stad; immers dit betee- kende het begin van het seizoen, dat werk bracht in alle bedrijven, die meer of min met de haring- visscherij in verband stonden. Menig dichter heeft zijn lier gestemd om deze gebeurtenis te bezingen; H. van Overvest Kup bezong ze in zijn „Vaderlandsche blijdschap", in zijn „Bemoediging aan mijne landgenooten" en in zijn „Blijde aankomst van den eersten haring"; P. J. Kikkert bezong het feit in „Neêrlands Groote Visscherij", waar hij dichtte: 183

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1948 | | pagina 199