de Maassluissche reeders toen zelfstandig de jagerij
uit. Verschil van inzichten omtrent het al of niet
wenschelijk zijn van het behoud der jagerij was
oorzaak, dat steeds minder reeders aan de Jagerij-
Gemeenschap deelnamen, zoodat na 1892 de
jagerij niet meer werd uitgeoefend.
Wettelijk was vastgesteld, dat niet vóór de avond
van St Jan (24 Juni) met de haringvangst mocht
worden aangevangen. Het is begrijpelijk, hoe in
menige kring de gedachten op dien avond uit
gingen naar de vloot en gezegden als „Van avond
visschen de schepen" of „van avond gaan de
scheepjes aan d'r want" kreeg men dien dag en
dien avond herhaaldelijk te hooren, .teekenend
voor het medeleven met hetgeen stond te gebeuren,
en in de familiekring, aan tafel en op de sociëteit
werd veelal met een glas wijn menige wensch voor
een goede vangst uitgesproken.
Kort na dezen datum begonnen vele oogen zich te
richten naar de Vlaardingsche toren om te zien,
of de torenkijkers, die met hunne zeekijkers naar
zee tuurden om te zien welke schepen de Maas
binnenvielen, de Jagerijvlag nog niet hadden ge-
heschen ten teeken van aankomst van den eersten
jager.
Werd eindelijk deze vlag een blauwe vlag met
wit langwerpig vierkant middenstuk, waarop de
afbeelding van een schip, welke vlag ook door de
jagers werd gevoerd en waarvan nog een exemplaar
in de Vlaardingsche Oudheidkamer hangt zicht
baar, dan klonk al spoedig door de stad het geroep
„een sein op" (of „een bal op" wanneer een vol
gende jager binnenviel, waarvoor op den toren
een bal werd geheschen) en in het stille stadje,
waar alles even rustig scheen, kwam opeens leven
en beweging. Het geroep plantte zich voort van
straat tot straat, de deuren gingen open en een
182